2024
In de beeldentuin van Museum Arnhem bevindt zich de vreemdste fontein van Nederland. In 1989 werd daar een ondergrondse fontein gerealiseerd. In een boekje dat bij de presentatie werd uitgegeven wordt het werk als volgt beschreven. “De fontein is aangebracht op een diepte van zeven meter onder de grond en heeft ruwweg de vorm van twee met de basis op elkaar geplaatste kegels van roestvrij staal die in een betonnen schacht zijn geplaatst. De binnenwand van de onderste helft heeft de vorm van een neergaande spiraal. Het water van de fontein wordt vanaf de bodem in drie stromen naar boven gepompt, tot net boven het midden. Het water is rood gekleurd. De bovenkant van de fontein is afgesloten met een venster van dik glas. Een inwendige verlichting maakt het mogelijk te zien wat er binnenin gebeurt, maar uitsluitend van bovenaf: men kijkt bovenop de waterstralen van de fontein en ziet het vallen van het water langs het spiraalpad. Men bereikt dit ‘inkijkpunt’ via een trap die afdaalt in een raamloze betonnen bunker. In de beeldentuin is van de hele sculptuur op het eerste gezicht weinig te zien: bunker en fontein liggen ondergronds en worden met zand en gras bedekt.
Rond de verticale fontein zijn in de aarde tien loden bollen geplaatst, die in een gekantelde ovaalvorm rondom de fontein liggen. Ze zijn op drie bollen na in de aarde verborgen. Deze drie komen in de bunker boven de grond uit.” Twee daarvan steken half boven de betonnen vloer van de ‘bunker’ uit, de derde ligt erop. Puckey associeert de bollen die als het ware rond de fontein zweven met manen die rond een hemels lichaam aan het draaien zijn. De bezoeker daalt via een trap in de onderaardse ruimte af en kan tot een ronde reling komen die om de met glas afgedekte fontein staat. Het afdalen in deze onderaardse ruimte heeft iets van het betreden van een tempel, van een temenos, een afgebakende sacrale ruimte. Er is een aardse geur en een zacht ruisen. Men nadert de oerbron, men daalt af in zichzelf. De rode stroom suggereert een zuigende beweging naar beneden, het rode water daalt in de aarde af. “Het is een oud alchemistisch idee om een microkosmos te maken. Een afbeelding van het heelal. Als ik me heel pretentieus uitdruk zou ik kunnen zeggen dat ik een klein kosmisch systeem onder de aarde ontwerp. Een systeem dat zich in de ruimte erboven herhaalt. De vorm van het binnenste van de fontein doet aan de andere kant natuurlijk denken aan de vorm van de baarmoeder. (..) De fontein verwijst door die vorm natuurlijk ook naar de bron van het leven. Ik vind het belangrijk dat mensen naar de fontein toekomen. De fontein is vooral bedoeld als een esthetische en symbolische ervaring. De bollen in de grond spelen daarbij een grote rol. Dat vind ik zelf een mooi deel van het werk. Het feit dat er zeven bollen in de grond zitten stimuleert de verbeelding. (..) Ik hoop dat ik iets in de mensen aanraak dat een ander gebied dan de kunst betreft. Dat gebied gaat dan over de betekenis van getallen en archetypes.” (p.8). Op een van de betonnen wanden heeft Puckey een tekening gegraveerd, een schets van de fontein en de omgevende bollen. Die tekening doet sterk denken aan een alchemistisch laboratorium. Op 2 oktober 2023 mailde Puckey mij een toelichting op de drie rode stromen in de Arnhemse fontein. “Het was een intuïtieve keuze of de waterstraal in 3 te splitsen. Er is in feite niets te begrijpen. Ik ben er tevreden mee, het geeft mij het beeld dat ik wil. Drie stralen omhoog (uit de diepte), alles terug met een spiraal naar beneden. Zoals ik al vertelde, worden mijn werken niet op programmatische wijze bedacht en gemaakt, geen leesbare symbolen enz. Wel weet ik dat het gebruik van het getal 3 in de plaatjes die je in mijn bijlage ziet, uit de Rosarium Philosophorum, raakte mij toen heel diep. Vooral de fontein (met 3 stralen).” Het Rosarium is een met twintig houtsneden verluchte alchemistische verhandeling over het maken/bereiken van de Steen der Wijzen. (afb. fontein uit Rosarium) Het getal drie wordt wel gezien als een getal dat samenbrengt, dat tegenstellingen oplost (Fonteinboekje,p.5). “Steeds weer wordt tussen mensen het Ene ervaren als uiteenvallend in Tweeën, het mannelijke en vrouwelijke, dat tezamen weer vruchtbaar wordt in het Derde, het kind. De drie beweegt zich in de tijd (alle goede dingen gebeuren in drieën, in drie fasen) en dit getal is dan ook meestal identiek met een energetisch proces. In de Bijbel en in sprookjes vormt de ‘derde dag’ meestal het beslissende moment.” (VdBerk, 243).
Midden jaren tachtig heeft Puckey vele uren doorgebracht in de Bibliotheca Philosphica Hermetica, de Ritman Library in Amsterdam. Daar bestudeerde hij de alchemistische illustraties in de uiterst zeldzame eerste drukken. Ook verdiepte hij zich in het werk van Jung in relatie tot de alchemie. Herinneringen, Dromen, Gedachten, de door Aniela Jaffé geredigeerde autobiografie van Jung, speelde een rol tijdens het vijfjarige ontwikkelingsproces van de fontein in Arnhem. Een boek dat, zoals we zullen zien, later voor een andere kunstenaar aanleiding zou zijn voor een grote installatie in de beeldentuin van het Kröller-Müller Museum. Puckey is terughoudend bij het praten over alchemie; een beeld kan al snel als illustratie bij het alchemistische proces worden beschouwd, terwijl het hem meer gaat om een innerlijk proces dat qua beeldtaal overeenkomsten vertoont met dat van de alchemisten. Een een-op-een duiding is dan ook niet mogelijk. Zoals Tjeu van den Berk in het boven genoemde boek over Jung’s kunstbeschouwing schrijft: “De grote vrees van elke kunstenaar is dat de beschouwer begint uit te leggen wat niet uit te leggen valt.” (VdB, p.169) Het alchemistische proces, in de zin van het Magnum Opus waar de alchemist zijn leven aan wijdt, is een constante in Puckey’s oeuvre vanaf de jaren tachtig tot nu. Er zijn beeldelementen die associaties oproepen met wetenschappelijke instrumenten, houten constructies en lenzen en figuraties die doen denken aan de illustraties in Michael Maier’s Atalanta Fugiens (waarvan zich een eerste druk uit 1617 zich in de Bibliotheca bevindt) of de maankoningin en de zonnekoning in de Splendor Solis (1532-35). Puckey’s werk heeft zowel een rationele als een intuïtief-spirituele kant. In een gesprek vertelde hij me: “Ik ben meer geïnteresseerd in het mystieke intellectualisme van Marcel Duchamp.” Duchamp (1887-1968) had in zijn werk alchemistische kanten, maar refereerde daar even voorzichtig aan als Puckey: “If I have ever practiced alchemy, it was in the only way it can be done now, that is to say, without knowing it.” (noot Marcel DuchampMarcel Duchamp, quoted by Robert Lebel in L"Art magique, ed. Andre Breton and Gerard Legrand (Paris: Club Francais de l'Art, 1957), p. 98.) En dat is precies de manier waarop alchemisten, aldus Jung, hebben gewerkt: enerzijds bewust werkend in het laboratorium aan een materieel transformatieproces, anderzijds, onbewust, deel van een psychisch transformatieproces. In het werk transformeert zowel het materiaal (van onedel naar edel) als de laborant, wiens individuatieproces geprojecteerd wordt op de materie.
Een fontein in Jungiaanse zin werd eerder gerealiseerd door de surrealistische kunstenaar Meret Oppenheim (1913-1985): haar Hermes/Mercuriusfontein met een gevleugelde caduceus uit 1966. (Welling, p. 39). Oppenheim heeft zich, evenals Puckey, met het werk van Jung beziggehouden. Jung heeft duidelijk invloed op haar werk en denken gehad (noot Oppenheim Retrospective, pp. 56-59), maar evenals Puckey was ze er geen voorstander van haar werk te ‘lezen’ als en daarmee te reduceren tot - illustraties bij dieptepsychologische ideeën. Reflecterend op een tekst van Jung schrijft ze dat individuele kunst een archetypische – dus universele – strekking kan hebben. “When artist and poets depict what seems significant to them, then perhaps it is significant to mankind as well.” (noot p.57). Dit komt overeen met Jung’s opvatting dat de kunstenaar in de diepten van het onbewuste put en daaruit elementen tot bewustzijn brengt die daardoor – door het scheppende werk – begrijpelijk en betekenisvol worden voor zijn/haar tijd. “De kunstenaar is de spreekbuis van het psychische geheim van zijn tijdperk, onwillekeurig als iedere echte profeet, soms onbewust als een somnambuul.
Hij denkt dat hij uit zichzelf spreekt, maar de geest van het tijdperk is zijn woordvoerder en datgene wat deze zegt, IS, want het werkt.” (VdB, 188) Oppenheim’s Mercuriusfontein, met in het midden een gevleugelde Mercuriusstaf met verstrengelde slangen, kan gezien worden als een meeting point van twee werelden, van het aardse naar het hemelse. Geheel passend bij Mercurius als boodschapper van de goden. Enerzijds een fontein naar beneden, naar binnen en wellicht naar het numineuze Zelf en anderzijds een fontein naar boven. Tegenovergestelden die qua strekking dichtbij elkaar komen.
Het werken met de menselijke figuur, dat in het vroegere werk al aanwezig was, is in Puckey’s latere werk een centraal thema geworden. Puckey maakt mensbeelden die – deels met een specialist in Italië – perfect worden uitgevoerd. Er komen in deze misleidend klassiek ogende beelden verontrustende scènes voor van naakte vrouwen met geweren en pistolen. Maar ook van contemplatie en introspectie. Zoals bij het beeld The Wife of the Alchemist uit 2008. We zien een naakte vrouw op een houten verhoging staan, een trap met drie treden. Ze staat op de middelste trede met haar rug naar boven. Met haar rechterhand bedekt ze haar linkerborst, de rechterarm houdt ze naast haar lichaam. Haar hoofd is zijwaarts gewend, naar links. Tot iets boven de knieën zijn de benen van de witte figuur verguld en verzilverd: het linkerbeen goud (bladgoud), het rechter zilver (bladtitanium). Waar kijkt ze naar, of waar kijkt ze op terug? Wat gaat er in haar om? Het is verleidelijk om meteen te gaan interpreteren. Puckey is zelf weer terughoudend met commentaar. Hij vertelt dat de oorspronkelijke titel Madame Flamel was. Perenelle Flamel was een vermogende weduwe die trouwde met de legendarische Parijse alchemist Nicolas Flamel (1330-1418). Deze tot de verbeelding sprekende boekhandelaar, kopiist, kalligraaf en publieke schrijver zou in zijn hoedanigheid van alchemist de Steen der Wijzen gevonden hebben, reden voor tal van verhalen en aandacht in de populaire cultuur. Zijn vrouw zou zijn assistent geweest zijn, een soror mystica. De titel The Wife of the Alchemist is dus zeer toepasselijk en zonder de verwijzing naar Flamel van een universeler strekking. Plaatsing en pose van de vrouw refereren aan twee werken in de context van het surrealisme.
Het ene betreft het beroemde schilderij Nu descendant un escalier #2 uit 1912 van Marcel Duchamp. Het schilderij is een sterk geabstraheerde voorstelling van een figuur die een trap afdaalt waarbij beweging wordt gesuggereerd door lijnen die een figuur in verschillende stadia van beweging weergeven, vergelijkbaar met de stroboscopische bewegingsfotografie. (Jung hierover, VdBerk checken). Met name de bewegingsfotografie van Eadweard Mybridge (1830-1904) uit 1887 getiteld Woman Walking Downstairs heeft Duchamp geïnspireerd. In 1913 werd Jung op een tentoonstelling van moderne kunst in New York met dit schilderij geconfronteerd. Het maakte indruk op hem en niet in positieve zin. In 1925 vertelt hij zijn studenten erover tijdens een werkcollege. “We zouden kunnen zeggen dat daarin het object op twee wijzen oploste, zowel in de tijd als in de ruimte, want niet alleen waren figuur en trap overgegaan in driehoeken en vierkanten, maar de figuur stond tegelijkertijd boven en onderaan de trap, en alleen door het schilderij te bewegen kon men de figuur laten uitkomen zoals dat het geval zou zijn geweest op een gewoon schilderij, waar de kunstenaar de figuur integraal behoudt in tijd en ruimte. Wezenlijk aan dit proces is de geringschatting van het object. (…)De kunstenaar haalt het object onder onze ogen vandaan en vervangt het door een partieel derivaat. (…) Dit proces voert onvermijdelijk de belangstelling van het object weg naar het subject, en in plaats van het concrete object, wordt het inwendige object drager va waarden.” (VdB 214) Afbreken, ontbinden, desintegratie… dat is wat Jung bij Duchamp waarnam en volgens zijn visie zegt dat iets over de tijd. De moderne kunst reflecteert een tijdperk in drastische verandering, van het lsokomen van vroegere ankers. Zekerheden komen te vervallen. Hij worstelde met de moderne kunst terwijl die toch precies deed wat hij zelf ook als taak van de kunstenaar beschouwde. In de aanloop naar de Eerste Wereldoorlog met de gruwelen daarvan en vervolgens de Tweede Wereldoorlog die de demonische kant van de mens aan definitief het verborgene onttrok, is het niet vreemd dat de kunst dat alles weerspiegelde, het verborgene en verdrongene zichtbaar ging maken. In 1929 kocht Jung op de tentoonstelling Abstrakte und surrealistische Malerei und Plastik in het Kunsthaus in Zürich een abstract werk aan van de surrealist Yves Tanguy (Frankrijk, 1900-Verenigde Staten, 1955). Jung heeft over het schilderij gepubliceerd en zijn gedachten hierover worden door tjeu van den Berk helder gecontextualiseerd. Van belang is dat Jung het abstracte werk een aanzet toont tot hernieuwde ordening, een helende kracht uit de diepten van het onbewuste.
Het andere werk is van René Magritte (België, 1898-1967): Je ne vois pas la cachée dans la fôret (Ik zie de verborgen vrouw in het bos niet). Het is de voorstelling van een naakte vrouw, met dezelfde pose als het beeld van Puckey, omgeven door foto’s van surrealisten met gesloten ogen (alle mannen, het werk is een combinatie van schilderij en collage). Deze Magritte wordt wel geïnterpreteerd als de droom van de heteroman die over een geïdealiseerde vrouw. Voor de strekking van het beeld van Puckey lijkt mij het afdalen – evenals bij de fontein – een allegorie voor het afdalen in zichzelf, in de binnenwereld. De vrouw zou dan gezien kunnen worden als de anima die de animus bijstaat in het Magnum Opus. Ze is in transformatie, bevindt zich (middelste trede) middenin het Werk en verenigt al Goud (Sol) en zilver (Luna). In dit moment van stilstand lijkt er sprake van reflectie, van bezinning. Hoewel beweging wordt gesuggereerd door de plaatsing op de trap, is het werk, anders dan de onrust en desintegratie bij de figuur van Duchamp, eerder verstild.
English version
The strangest fountain in the Netherlands is located in the sculpture garden of Museum Arnhem. An underground fountain was built there in 1989. In a booklet published at the presentation, the work is described as follows. “The fountain is located at a depth of seven meters underground and is roughly in the shape of two stainless steel cones, one on top of the other at the base, placed in a concrete shaft. The inner wall of the lower half has the shape of a downward spiral. The fountain's water is pumped up from the bottom in three streams, to just above the center. The water is colored red. The top of the fountain is closed with a thick glass window. An internal lighting makes it possible to see what is happening inside, but only from above: one looks on top of the water jets of the fountain and sees the falling of the water along the spiral path. This 'viewpoint' is reached via a staircase that descends into a windowless concrete bunker. In the sculpture garden, little of the entire sculpture can be seen at first glance: the bunker and fountain are underground and covered with sand and grass.
Around the vertical fountain, ten lead spheres have been placed in the earth, which lie in a tilted oval shape around the fountain. All but three spheres are hidden in the earth. These three emerge above the ground in the bunker.” Two of them protrude halfway above the concrete floor of the 'bunker', the third is on top of it. Puckey associates the spheres floating around the fountain with moons revolving around a celestial body. The visitor descends into the subterranean space via a staircase and can reach a round railing surrounding the glass-covered fountain. Descending into this subterranean space is somewhat like entering a temple, a temenos, a demarcated sacred space. There is an earthy scent and a soft rustle. One approaches the primordial source, one descends into oneself. The red current suggests a sucking movement downwards, the red water descends into the earth. “It is an old alchemical idea to create a microcosm. An image of the universe. If I express myself very pretentiously, I could say that I am designing a small cosmic system under the earth. A system that repeats itself in the space above. On the other hand, the shape of the interior of the fountain is of course reminiscent of the shape of the womb. (..) Because of its shape, the fountain also refers to the source of life. I think it is important that people come to the fountain. The fountain is primarily intended as an aesthetic and symbolic experience. The bulbs in the ground play a major role in this. I think that is a nice part of the job. The fact that there are seven balls in the ground stimulates the imagination. (..) I hope that I touch something in people that concerns an area other than art. That area is about the meaning of numbers and archetypes.” (p.8). Puckey has engraved a drawing on one of the concrete walls, a sketch of the fountain and the surrounding spheres. That drawing is very reminiscent of an alchemical laboratory. On October 2, 2023, Puckey emailed me an explanation of the three red streams in the Arnhem fountain. “It was an intuitive choice whether to split the water jet into 3. In fact, there is nothing to understand. I am satisfied with it, it gives me the image I want. Three rays up (from the depths), all back with a spiral downwards. As I already mentioned, my works are not conceived and created in a programmatic manner, no readable symbols, etc. I do know that the use of the number 3 in the pictures you see in my appendix, from the Rosarium Philosophorum, really touched me at the time. deep. Especially the fountain (with 3 jets).” The Rosarium is an alchemical treatise, illuminated with twenty woodcuts, about the making/achievement of the Philosopher's Stone. (image fountain from Rosarium) The number three is seen as a number that brings together, that resolves contradictions (Fountain Booklet, p.5). “Time and again between people the One is experienced as disintegrating into Two, the male and female, which together become fertile again in the Third, the child. The three moves in time (all good things happen in threes, in three phases) and this number is therefore usually identical with an energetic process. In the Bible and in fairy tales, the 'third day' is usually the decisive moment.” (VdBerk, 243).
In the mid-1980s, Puckey spent many hours in the Bibliotheca Philosphica Hermetica, the Ritman Library in Amsterdam. There he studied the alchemical illustrations in the extremely rare first editions. He also delved into Jung's work in relation to alchemy. Memories, Dreams, Thoughts, Jung's autobiography edited by Aniela Jaffé, played a role during the five-year development process of the fountain in Arnhem. A book that, as we will see, would later be the occasion for another artist to create a large installation in the sculpture garden of the Kröller-Müller Museum. Puckey is reluctant to talk about alchemy; an image can quickly be regarded as an illustration of the alchemical process, while he is more concerned with an inner process that has similarities in visual language with that of the alchemists. A one-to-one interpretation is therefore not possible. As Tjeu van den Berk writes in the above-mentioned book about Jung's art appreciation: “The great fear of every artist is that the viewer begins to explain what cannot be explained.” (VdB, p.169) The alchemical process, in the sense of the Magnum Opus to which the alchemist devotes his life, is a constant in Puckey's oeuvre from the eighties to the present. There are visual elements that evoke associations with scientific instruments, wooden constructions and lenses and figurations that are reminiscent of the illustrations in Michael Maier's Atalanta Fugiens (of which a first edition from 1617 is in the Bibliotheca) or the moon queen and the sun king in the Splendor Solis (1532-35). Puckey's work has both a rational and an intuitive-spiritual side. In a conversation he told me: “I am more interested in the mystical intellectualism of Marcel Duchamp.” Duchamp (1887-1968) had alchemical aspects in his work, but referred to it as cautiously as Puckey: “If I have ever practiced alchemy, it was in the only way it can be done now, that is to say, without knowing it .” (note Marcel DuchampMarcel Duchamp, quoted by Robert Lebel in L"Art magique, ed. Andre Breton and Gerard Legrand (Paris: Club Francais de l'Art, 1957), p. 98.) And that is exactly the way alchemists, according to Jung, have worked: on the one hand, consciously working in the laboratory on a material transformation process, on the other hand, unconsciously, part of a psychological transformation process. In the work, both the material (from ignoble to noble) and the laboratory technician, whose individuation process is projected onto the work, transform. matter.
A fountain in the Jungian sense was previously realized by the surrealist artist Meret Oppenheim (1913-1985): her Hermes/Mercury fountain with a winged caduceus from 1966 (Welling, p. 39). Oppenheim, like Puckey, has occupied himself with Jung's work. Jung clearly had an influence on her work and thinking (note Oppenheim Retrospective, pp. 56-59), but like Puckey she was not in favor of 'reading' her work as, and thus reducing it to, illustrations of depth psychological ideas. Reflecting on a text by Jung, she writes that individual art can have an archetypal – therefore universal – meaning. “When artist and poets depict what seems significant to them, then perhaps it is significant to mankind as well.” (note p.57). This corresponds to Jung's view that the artist delves into the depths of the unconscious and brings elements into consciousness that thereby - through the creative work - become understandable and meaningful for his/her time. “The artist is the mouthpiece of the psychic secret of his era, involuntarily like any true prophet, sometimes unconsciously like a somnambulist.
He thinks he speaks of himself, but the spirit of the age is his spokesperson and what it says IS, because it works.” (VdB, 188) Oppenheim's Mercury Fountain, with a winged Mercury staff with entwined snakes in the middle, can be seen as a meeting point of two worlds, from the earthly to the heavenly. Completely in keeping with Mercury as messenger of the gods. On the one hand a fountain downwards, inwards and perhaps towards the numinous Self and on the other hand a fountain upwards. Opposites that are close in scope.
Working with the human figure, which was already present in the earlier work, has become a central theme in Puckey's later work. Puckey creates human images that are perfectly executed – partly with a specialist in Italy. These misleadingly classical-looking images contain disturbing scenes of naked women with guns and pistols. But also of contemplation and introspection. Such as the sculpture The Wife of the Alchemist from 2008. We see a naked woman standing on a wooden platform, a staircase with three steps. She stands on the middle step with her back up. She covers her left breast with her right hand, and she holds her right arm next to her body. Her head is turned sideways, to the left. Until just above the knees, the legs of the white figure are gilded and silver-plated: the left leg gold (gold leaf), the right silver (titanium leaf). What is she looking at, or looking back on? What's going on in her mind? It is tempting to immediately start interpreting. Puckey himself is again reluctant to comment. He says the original title was Madame Flamel. Perenelle Flamel was a wealthy widow who married the legendary Parisian alchemist Nicolas Flamel (1330-1418). This imaginative bookseller, copyist, calligrapher and public writer is said to have found the Philosopher's Stone in his capacity as an alchemist, a reason for numerous stories and attention in popular culture. His wife is said to have been his assistant, a soror mystic. The title The Wife of the Alchemist is therefore very appropriate and without the reference to Flamel, it has a more universal scope. The placement and pose of the woman refer to two works in the context of surrealism.
One concerns the famous painting 'Nu descendant un escalier' #2 from 1912 by Marcel Duchamp. The painting is a highly abstracted representation of a figure descending a staircase with movement suggested by lines depicting a figure in various stages of movement, similar to stroboscopic motion photography. (Jung about this, check VdBerk). In particular, the motion photography of Eadweard Mybridge (1830-1904) from 1887 entitled Woman Walking Downstairs inspired Duchamp. In 1913, Jung was confronted with this painting at an exhibition of modern art in New York. It impressed him and not in a positive way. In 1925 he told his students about it during a seminar. “We might say that in it the object dissolved in two ways, both in time and in space, for not only had the figure and staircase merged into triangles and squares, but the figure stood at the top and bottom of the stairs at the same time, and only by By moving the painting one could make the figure stand out as would have been the case in an ordinary painting, where the artist preserves the figure integrally in time and space. Essential to this process is the disparagement of the object. (…)The artist removes the object from under our eyes and replaces it with a partial derivative. (…) This process inevitably diverts interest from the object to the subject, and instead of the concrete object, the internal object becomes the bearer of values.” (VdB 214) Breaking down, dissolution, disintegration... that is what Jung observed in Duchamp and according to his view it says something about time. Modern art reflects an era in drastic change, from the emergence of former anchors. Guarantees expire. He struggled with modern art while it did exactly what he considered the task of the artist. In the run-up to the First World War with its horrors and then the Second World War, which definitively removed the demonic side of man from the hidden, it is not surprising that art reflected all that, making the hidden and repressed visible. In 1929, Jung purchased an abstract work by the surrealist Yves Tanguy (France, 1900-United States, 1955) at the exhibition Abstrakte und surrealistiek Malerei und Plastik at the Kunsthaus in Zurich. Jung has published about the painting and his thoughts about it are clearly contextualized by Tjeu van den Berk. It is important that Jung's abstract work shows an impetus for renewed order, a healing force from the depths of the unconscious.
The other work is by René Magritte (Belgium, 1898-1967): Je ne vois pas la cachee dans la fôret (I do not see the hidden woman in the forest). It is the representation of a naked woman, in the same pose as Puckey's statue, surrounded by photographs of surrealists with closed eyes (all men, the work is a combination of painting and collage). This Magritte is sometimes interpreted as the dream of the straight man about an idealized woman. For the purpose of Puckey's image, the descent seems to me - just like in the fountain - an allegory for the descent into oneself, into the inner world. The woman could then be seen as the anima who assists the animus in the Magnum Opus. She is in transformation, is located (middle step) in the middle of the Work and already unites Gold (Sol) and silver (Luna). In this moment of standstill there seems to be reflection, contemplation. Although movement is suggested by the placement on the stairs, the work, unlike the unrest and disintegration in Duchamp's figure, is rather still.